Meehelpen? Ga naar etymologieWiki
Jaarwoordgenerator
Vul hier een jaartal in (vanaf 1800) en ontdek welke woorden er in dat jaar aan het Nederlands werden toegevoegd.
|
streng - (bars)Etymologische (standaard)werken
M. Philippa, F. Debrabandere, A. Quak, T. Schoonheim en N. van der Sijs (2003-2009) Etymologisch Woordenboek van het Nederlands, Amsterdamstreng 1 bn. ‘onverbiddelijk, nauwgezet’ P.A.F. van Veen en N. van der Sijs (1997), Etymologisch woordenboek: de herkomst van onze woorden, 2e druk, Van Dale Lexicografie, Utrecht/Antwerpenstreng2* [bars] {streng(e), strenc [krachtig, hard, streng] 1437} ook middelnederlands strange, stranc {1265-1270}, vgl. middelnederduits strenge, oudhoogduits strengi, fries strang, oudengels strong, strang, oudnoors strangr; buiten het germ. latijn stringere [strak aantrekken], grieks stragx [uitgeperste druppel], middeliers strengim [ik trek], lets stringt [stijf worden]. J. de Vries (1971), Nederlands Etymologisch Woordenboek, Leidenstreng 2 bnw., mnl. strenghe (jonger strenc) ‘streng, onverbiddelijk, kloek, erg, hevig’, mnd. strenge, ohd. strengi (nhd. streng) < germ. *strangia-, waarnaast *stranga- in mnl. stranc ‘stijf, eng, hevig, groot, streng’, fri. strang, oe. ne. strong, on. strangr. — lett. strangs ‘moedig, monter’ (IEW 1036). Evenals streng 1 uiteindelijk uit de idg. wt. *ster voor het bosbedrijf. De herkomst daaruit toont nog duidelijk on. strangi m. ‘stam met afgehakte takken’, nnoorw. strange ‘stam, stok’. N. van Wijk (1936 [1912]), Franck's Etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, 2e druk, Den Haagstreng I bnw., mnl. strenghe (jonger strenc) “streng, onverbiddelijk, kloek, erg, hevig”, waarnaast stranc(gh) “stijf, eng, sterk, hevig, groot, streng” (nog dial.). = ohd. strengi (nhd. streng), mnd. strenge, os., fri. strang, ags. (eng.) strong, on. strangr in dgl. bett., germ. *straŋʒa-, *straŋʒia-, ouder wellicht *straŋʒu-. De oorspr. bet. was “strak gespannen, stijf”. J. Vercoullie (1925), Beknopt etymologisch woordenboek der Nederlandsche taal, Den Haag / Gentstreng 2 bijv.(gestreng), Mnl. strenghe, Os. strengi + Ohd. id. (Mhd. strenge, Nhd. streng), Ags. strong (Eng. id.), Fri. strang, On. strangr (Zw. sträng, De. streng) + Gr. strangós = gewrongen, Lat. stringere = ineendringen, Oier. srengid = trekken, Lett. stringt = stijf worden, en verder sterk. De Germ. w. gaan op Idg. wrt. streŋgh terug. Uitleenwoordenboeken
N. van der Sijs (2010), Nederlandse woorden wereldwijd, Den Haag; met aanvullingen uit Uitleenwoordenbank 2015streng ‘niet toegeeflijk’ -> Indonesisch seteréng, stréng, setréng ‘niet toegeeflijk’; Balinees seteréng ‘niet toegeeflijk’; Jakartaans-Maleis seterèng ‘niet toegeeflijk’; Javaans strèng ‘niet toegeeflijk’; Menadonees strèng ‘niet toegeeflijk’; Papiaments strèn ‘niet toegeeflijk’. Dateringen of neologismen
N. van der Sijs (2001), Chronologisch woordenboek: de ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, Amsterdamstreng* niet toegeeflijk 1437 [MNW] Overige werken
Woordenboek der Nederlandsche taal (WNT) & Middelnederlandsch woordenboek (MNW) & Vroegmiddelnederlands woordenboek (VMNW) & Oudnederlands woordenboek (ONW) – alle onderdeel van de Geïntegreerde Taalbank (GTB)Zoek dit woord op in het WNT, MNW, VMNW, ONW. |